MIJN EERSTE VERHUIZING.
Mijn moeder is geboren en getogen in de Van Ostadestraat in
de Pijp in Amsterdam. Toen ze met mijn vader trouwde in 1937 betrokken zij een
etagewoning aan de overkant van haar geboortehuis. Een paar huizen verder
woonde haar schoonzuster, en daar vlak bij woonde haar zuster, die met de hoefsmid
getrouwd was. Mijn moeder voelde zich dus
volledig op haar plaats in haar eigen stukje Pijp. Van uit het raam hangend
werden de laatste nieuwtjes uitgewisseld en vanzelfsprekend werden de
vloerkleden uitgeklopt op straat met behulp van de buren. De boodschappen
werden gehaald bij de bakker om de hoek, de slager had zijn nering vijf huizen
verderop, de groentenwinkel stond vlak naast ons huis, en de drogisterij, die
naar terpentijn rook, was in de Van Woustraat. Veel meer had ze niet nodig. Ze
kwam ’s zondags in de kerk, maar die was nog geen vijf minuten lopen vanuit ons
huis. Overige familie en vrienden bezoeken deed ze met de auto samen met mijn
vader.
Dat kabbelde zo door tot 1957. Mijn vader was vertegenwoordiger bij
Peijnenburgs koekfabriek en meneer Peijnenburg zelf adviseerde hem om toch eens
meer op stand te gaan wonen. De Pijp was inmiddels redelijk verpauperd, het was
verworden tot een achterbuurt. Maar mijn moeder en ik voelden ons daar wel
helemaal thuis en ook mijn vader had veel sociale contacten in de buurt. Ik
zelf was dat jaar van school gekomen en aan mijn eerste baan begonnen op een
van de grachten in het centrum van Amsterdam. Mijn actieradius was groter
geworden doordat ik schoolvrienden had buiten ons eigen buurtje. Mijn ouders
vonden een nieuwbouw flat in Amsterdam-West, die hun wel passend leek. Maar mijn
moeder en ik hadden wel moeite met deze emigratie naar de andere kant van de wereld
maar gingen er toch mee akkoord.
Dus ging de verhuizing door maar toen
de verhuisauto was uitgeladen en mijn vader en ik de volgende ochtend naar ons
werk moesten lieten wij een huilende moeder achter. ’s Avonds bleek dat ze
letterlijk en figuurlijk bij de pakken was neer gaan zitten. Om beurten huilde
zij en uitte zij een enorme boosheid, als zou het allemaal de schuld van mijn
vader zijn en zou ze hier in deze saaie buurt in een gevangenis terecht gekomen
zijn. Ik had oprecht medelijden en besloot
de volgende dag in de middagpauze naar huis te rijden om samen met mijn moeder
een broodje te eten. Vanaf de Keizersgracht was dat een kwartier fietsen, dus
ik kon een half uur bij haar zijn. In 1957 was een uur middagpauze nog heel
gewoon. Zij sprak vaak over haar gezellige tijden met haar buren en over het
gevoel om hier alleen en eenzaam te zijn.
Mijn moeder werd langzamerhand wel
weer wat meer ontspannen en ik fietste nog vaak naar Nieuw-West tussen de
middag, maar toen vrienden van mijn ouders het voorstel lanceerden om een vrijgekomen
etagewoning op de Ceintuurbaan, aan de rand van de Pijp, te huren, werd dat
door ons alle drie met gejuich begroet. Na een half jaar Nieuw-West kwam er
wederom een verhuisauto voorrijden, nog lang niet alle dozen waren uitgepakt,
en een glunderende moeder genoot van het vooruitzicht van een woning in haar
oude buurtje. Ze heeft daar nog dertig jaar heel gelukkig gewoond.
Maart 2015